Bashan (/ˈbeɪʃən/; Hebreeuws: הַבָּשָׁן, ha-Bashan; Latijn: Basan of Basanitis) is een term voor de meest noordelijke regio van de Transjordanië, die gelegen is in wat tegenwoordig bekend staat als Syrië. De Hebreeuwse Bijbel vermeldt het voor het eerst in Numeri 21:33, waar Og, de koning van Basjan, tegen de Israëlieten optrok bij hun intocht in het Beloofde Land, maar in de strijd werd verslagen (Numeri 21:33-35; Deuteronomium 3:1-7). Samen met de helft van Gilead werd het aan de halve stam van Manasse gegeven (Jozua 13:29-31). Volgens het boek Jozua werd Golan, een van zijn steden, een Levitische stad en een toevluchtsoord (Jozua 21:27).
Volgens de Torah vielen de Israëlieten Bashan binnen en veroverden het op de Amorieten. In Deuteronomium 3:1-7 staat:
Toen keerden wij om, en gingen op den weg naar Basjan; en Og, den koning van Basjan, kwam tegen ons uit, hij en zijn ganse volk, om te Edrei te strijden. En de HEERE zeide tot mij: Vrees hem niet, want Ik zal hem, en zijn ganse volk, en zijn land, in uw hand overleveren; en gij zult hem doen, gelijk als gij Sihon, den koning der Amorieten, gedaan hebt, die te Hesbon woonde. Alzo leverde de HEERE, onze God, ook Og, den koning van Bashan, en zijn ganse volk in onze handen; en wij sloegen hem, totdat er niemand meer van hem overbleef. En wij namen al zijn steden in, in die tijd, er was geen stad, die wij niet van hen namen, zestig steden, het ganse gebied van Argob, het koninkrijk van Og in Basjan. Al deze steden waren omheind met hoge muren, poorten en grendels; naast de niet ommuurde steden een groot aantal. En wij verdelgden ze volkomen, gelijk als wij Sihon, den koning van Hesbon, verdelgden, de mannen, vrouwen en kinderen, van elke stad. Maar al het vee en de buit der steden namen wij tot een prooi voor onszelf.
Argob, in Basjan, was een van Salomo’s commissiedistricten (1 Koningen 4:13). De steden van Basjan werden door Hazael ingenomen (2 Koningen 10:33), maar werden kort daarna heroverd door Jehoash (2 Koningen 13:25), die de Syriërs in drie veldslagen overwon, volgens de profetie van Elisa (2 Koningen 13:19). Vanaf deze tijd verdwijnt Bashan bijna uit de geschiedenis, hoewel we lezen over het wilde vee van zijn rijke weiden (Ezechiël 39:18; Psalm 22:12), de eiken van zijn bossen (Jesaja 2:13; Ezechiël 27:6; Zacharia 11:2), de schoonheid van zijn uitgestrekte vlakten (Amos 4:1; Jeremia 50:19), en de ruige majesteit van zijn bergen (Psalm 68:15). Spoedig na de verovering werd de naam “Gilead” gegeven aan het gehele land voorbij de Jordaan.