Wolfgang Amadeus Mozart groeide op in Salzburg onder het gezag van zijn strenge vader Leopold, die tevens een beroemd componist was in zijn tijd. Zijn muzikale talenten waren al duidelijk toen Mozart nog jong was, zodat zijn vader hem in 1762, toen hij zes jaar oud was, met zijn oudere zus meenam op een concertreis naar München en Wenen en een tweede reis van 1763-66 door het zuiden van Duitsland, Parijs en Londen. Mozart werd overal gevierd als een wonderkind vanwege zijn uitstekende pianospel en zijn improvisaties.
In 1769 werd hij concertmeester van de aartsbisschop en werd hij door de paus in Rome geridderd. Werkend in Salzburg reisde hij niettemin door Europa om andere componisten en orkesten te ontmoeten. Maar in 1781 verliet hij Salzburg na een ruzie met de aartsbisschop en ging naar Wenen, waar hij trouwde met Constanze Weber uit Mannheim. In Wenen begon ook zijn vriendschap met Joseph Haydn en een tijd van vele werkstukken. In het laatste jaar van zijn leven schreef hij bijvoorbeeld een van zijn meesterwerken, “Die Zauberflöte”. Hoewel sommige van zijn opera’s succesvol waren, kon hij hier geen geld mee verdienen en stierf hij op 36-jarige leeftijd in armoede, nadat hij zelfs op zijn laatste dag nog aan een “Requiem” had gewerkt. Hij werd begraven in een gemeenschappelijk graf dat jaren later niet meer precies geïdentificeerd kon worden.