Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd in het voorjaarsnummer 2000 van de nieuwsbrief van het CFT, Teaching Forum.
Peggy McIntosh, associate director van het Wellesley College Center for Research on Women, bezocht Vanderbilt en gaf op 28 en 29 februari een aantal presentaties, waaronder de jaarlijkse Margaret Cuninggim Lecture van het Women’s Center, onder gedeeltelijke sponsoring van het Center for Teaching.
In haar artikel getiteld “White Privilege and Male Privilege: A Personal Account of Coming to See Correspondences Through Work in Women’s Studies” (© 1988) legt McIntosh uit hoe we vaak blind zijn voor de manieren waarop we bevoorrecht zijn in vergelijking met anderen. Ze stelt:
Als blanke realiseerde ik me dat ik was onderwezen in racisme als iets dat anderen in een nadelige positie plaatst, maar dat me was geleerd één van de uitvloeisels ervan, het blanke voorrecht, dat mij in een voordelige positie plaatst, niet te zien.
Ik denk dat blanken zorgvuldig wordt geleerd het blanke voorrecht niet te herkennen, zoals mannen wordt geleerd het mannelijke voorrecht niet te herkennen. Dus ben ik op een ongeschoolde manier begonnen me af te vragen hoe het is om een wit voorrecht te hebben. Ik ben wit voorrecht gaan zien als een onzichtbaar pakket van onverdiende bezittingen die ik elke dag kan verzilveren, maar waarvan het “de bedoeling” was dat ik me er niet bewust van was. Wit voorrecht is als een onzichtbare, gewichtloze knapzak met speciale voorzieningen, kaarten, paspoorten, codeboeken, visa, kleren, gereedschap en blanco cheques.