CNV wordt gewoonlijk behandeld met intravitreale injecties van angiogeneseremmers (ook bekend als “anti-VEGF”-geneesmiddelen) om de neovascularisatie onder controle te houden en het vloeistofoppervlak onder het netvliespigmentepitheel te verkleinen. Angiogeneseremmers zijn onder meer pegaptanib, ranibizumab en bevacizumab (bekend onder verschillende handelsnamen, zoals Macugen, Avastin of Lucentis). Deze remmers vertragen of stoppen de vorming van nieuwe bloedvaten (angiogenese), doorgaans door te binden aan de overdracht van vasculaire endotheliale groeifactor (“VEGF”) of deze te deactiveren, een signaaleiwit dat door cellen wordt geproduceerd om de vorming van nieuwe bloedvaten te stimuleren. De doeltreffendheid van angiogeneseremmers is aangetoond om de visuele prognose met CNV aanzienlijk te verbeteren, maar het recidiefpercentage voor deze neovasculaire gebieden blijft hoog.

CNV kan ook worden behandeld met fotodynamische therapie (PDT) in combinatie met een lichtgevoelig geneesmiddel zoals verteporfin (Visudyne). Het geneesmiddel wordt intraveneus toegediend. Het wordt vervolgens in het oog geactiveerd door een laserlicht. Het medicijn vernietigt de nieuwe bloedvaten, en voorkomt dat er nieuwe bloedvaten ontstaan door trombi te vormen. Een Cochrane Review gepubliceerd in 2016 vond dat mensen met ernstige bijziendheid (bijziendheid of bijziendheid) baat kunnen hebben bij het krijgen van een anti-VEGF behandeling.

admin

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

lg