Middeleeuws manuscript van de Metafysica van Aristoteles.

Voorwoord

Boek L van de Metafysica gaat in op wat Aristoteles de “Onbewogen Beweger” noemt. Kortom, dit is Aristoteles’ conceptualisering van God die onze aandacht waard is, zowel vanwege het inherente belang van het onderwerp als vanwege de aanzienlijke invloed die dit geschrift heeft gehad op latere filosofen en op de theologen van het Christendom, het Jodendom en de Islam. Deze hub zal Aristoteles’ verklaring voor het bestaan van de “Onbewogen Beweger” schetsen en enkele van zijn kenmerken belichten. Het is niet mijn bedoeling dat deze hub allesomvattend is, maar slechts een inleiding om een bewustzijn van het denken van Aristoteles op te wekken en hopelijk enige belangstelling te wekken voor de oorspronkelijke teksten en de eeuwen van wetenschap die dit baanbrekende werk van de westerse metafysica heeft gestimuleerd.

Aristoteles en Plato door Leonardo Da Vinci

Plato, de leraar, die de Timaeus vasthoudt, schrijdt naast Aristoteles, zijn grootste leerling, rechts van ons en met zijn grote werk in zijn hand: De Ethica.

De “Onbewogen Beweger”

In hoofdstuk 6, boek L, van de Metafysica, begint Aristoteles een discussie over “substanties”. Een van de substanties die hij beschrijft is die van een “onbewogen beweger” die, zo betoogt hij, uit noodzaak bestaat en eeuwig is. Iets is eeuwig als het niet geschapen of vernietigd wordt, maar altijd bestaan heeft en altijd zal bestaan. Als iets een substantie is, bestaat het uit zichzelf (“kath’auton”), in die zin dat het bestaan ervan niet afhankelijk is van iets anders – het is er gewoon. Daarentegen beschrijft Aristoteles dingen die een “toevallig” bestaan hebben (“kata symbebekos”), waarvan het bestaan afhangt van en gebonden is aan een onderliggend subject. Om u een beter idee te geven van zijn gedachtegang hier, beschouw de volgende entiteit – een mens met de naam Socrates. De substantie van deze entiteit, voor zover Aristoteles die begrijpt, zou de “mens-zijn” van de entiteit zijn. Socrates is van nature een mens. Hij is menselijk “kath’auton.” Maar het feit dat Socrates de naam “Socrates” heeft, en Grieks is, en filosoof is, en vandaag honger heeft of slaperig is, is “toevallig” – deze predikaten hangen aan Socrates’ mens-zijn “kata symbebekos”, of “per ongeluk”. Met andere woorden, dit zijn voorwaardelijke modificaties van Socrates’ onderliggende essentie.

Dus volgens Aristoteles is de Onbewogen Beweger een bepaald soort “wezen” of “substantie”, net zoals een menselijk wezen een soort “substantie” is. Het heeft bepaalde essentiële eigenschappen die geen toevallige modificaties zijn. In tegenstelling tot mensen of andere “substanties” heeft de Onbeweeglijke Beweger een speciale unieke eigenschap – hij wordt niet “bewogen” noch veranderd door een externe instantie. Wanneer Aristoteles het woord “bewogen” gebruikt, bedoelt hij meer dan alleen fysieke beweging, maar een toestand van het gevolg zijn van een of andere oorzaak of beïnvloed worden door een of andere externe instantie. Neem bijvoorbeeld Socrates nog eens. Hij heeft de essentiële eigenschap van mens-zijn en, naast andere toevallige eigenschappen, de eigenschap van “gelukkig” zijn. Stel dat zijn vriend Callicles hem in de loop van de dag beledigt en hem daardoor kwaad maakt. Socrates heeft nog steeds de essentiële eigenschap mens te zijn, maar nu heeft hij de toevallige eigenschap “boos” te zijn. In die zin werd Socrates “bewogen” door Callicles, in zoverre dat Callicles een toevallige verandering in Socrates teweegbracht.

Een van de onderscheidende kenmerken van de Onbewogen Beweger is dat er geen substanties of entiteiten in het universum zijn die in staat zijn het te veranderen – in die zin is het onbewogen en dus innerlijk gemotiveerd, zonder uitzondering. In die zin is het onbewogen en dus zonder uitzondering intern gemotiveerd. Het is altijd de uiteindelijke oorzaak van elke activiteit en nooit (om een ouderwetse grammaticale term te gebruiken) een “patiënt” van iets dat zich buiten het wezen bevindt.

Nu we een idee hebben van waar Aristoteles vandaan komt wanneer hij de term “Onbewogen Beweger” gebruikt, is het nuttig om te overwegen waarom hij het nodig vond om een dergelijk wezen af te leiden. De eerste veronderstelling die Aristoteles maakt is het bestaan van verandering. De dingen veranderen altijd in het universum, dat hij opvat als een soort caleidiscopische dans van substanties en ongelukken. Als we bereid zijn het bestaan van verandering toe te staan, moeten we daaruit noodzakelijkerwijs het bestaan van tijd afleiden, aangezien er in de context van verandering een ervoor en erna is. Als ik terugdenk aan mijn voorbeeld hierboven, was Socrates eerst gelukkig, daarna werd Socrates boos. Verandering impliceert een opeenvolging van gebeurtenissen en een opeenvolging van gebeurtenissen impliceert tijd, of een ervoor en erna. De volgende stap van Aristoteles is te zeggen dat er altijd verandering is geweest – altijd een opeenvolging van voorafgaande bewegingen en wijzigingen ad infinitum, en altijd een opeenvolging van volgende bewegingen en wijzigingen ad infinitum. Dit in tegenstelling tot de Bijbelse schepping waar de schepping een begin heeft zoals beschreven in Gensis en een einde zoals beschreven in de Apocalyps.

Dus dan blijft Aristoteles met de volgende vraag zitten: Als we constateren dat er altijd verandering is en we constateren dat er tijd is, waar komen verandering en tijd dan vandaan? Aristoteles stelt dat er een substantie in het universum moet zijn die de dingen eeuwig in beweging houdt, en dus moet deze substantie zelf eeuwig zijn om dit te kunnen doen. Aristoteles vervolgt met te stellen dat “niets willekeurig in beweging wordt gebracht, maar dat er altijd iets aanwezig moet zijn om het in beweging te brengen” (1071b 33-35). En als men dus alle bewegingen in het heelal zou kunnen identificeren, zou men theoretisch al die bewegingen kunnen herleiden tot een of andere motiverende kracht. Men zou zich hier een biljarttafel kunnen voorstellen waarop alle ballen eeuwig heen en weer stuiteren tegen elkaar en tegen de wanden van de biljarttafel. Deze ballen moeten iets hebben dat onafhankelijk van hen is en waardoor zij in beweging blijven. En zo vervolgt Aristoteles: “Als er dus een voortdurende cyclus is, moet er altijd iets blijven dat op dezelfde manier werkt.” (1072a 9-10).

In hoofdstuk 7 legt Aristoteles uit hoe deze beweger de dingen in beweging houdt. Deze beweger is iets dat beweegt zonder zelf bewogen te worden. Aristoteles merkt op: “Het voorwerp van het verlangen en het voorwerp van het denken bewegen op deze manier; zij bewegen zonder bewogen te worden” (1071b 26-27). Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar een “voorwerp van verlangen” – een mooie vrouw. Stel je een uitzonderlijk mooie vrouw voor die in een koffiehuis zit. Ze bemoeit zich met haar eigen zaken, haar hoofd begraven in een krant en nippend aan de koffie. Stel je nu voor dat een man haar opmerkt, zich tot haar aangetrokken voelt en een gesprek begint. Tussen de man en de vrouw is de vrouw de “onbewogen beweger”, zij is een lustobject voor de man. Zij stimuleert de man om naar haar toe te komen. Zij is een onbewogen beweger omdat zij GEEN specifieke activiteit heeft ondernomen om de man dichter bij haar te brengen of om hem een gesprek te laten beginnen. De vrouw zorgt ervoor dat de man “beweegt”, maar deze causaliteit is anders dan bijvoorbeeld het soort causaliteit dat optreedt wanneer iemand die biljart speelt een bal slaat – de speler is geen onbewogen beweger. Hij is bezig met een positieve activiteit om de cue-bal in beweging te brengen, d.w.z. hem in beweging te brengen met een biljartstok. En dus zou Aristoteles stellen dat de onbewogen beweger beweging veroorzaakt op een manier die analoog is aan de aantrekkelijke vrouw in plaats van de biljartspeler. Echter, het vergelijken van de charmes van een mooie vrouw met de motiverende kracht van de onbewogen beweger, is geen perfecte analogie. In tegenstelling tot de aantrekkelijke vrouw, veroorzaakt de aard of de substantie van de onbewogen beweger de beweging van het universum, en niet een of andere toevallige eigenschap zoals in het geval van de aantrekkelijke vrouw. Lichamelijke schoonheid is geen inherente eigenschap van het mens-zijn, maar bestaat bij toeval, net zoals woede “bij toeval” (“kata symbebekos”) bestond bij Socrates.

De kwaliteit die de onbewogen beweger in staat stelt de rest van het universum in beweging te brengen is dus niet toevallig, maar essentieel. “Van zo’n principe hangen dus de hemelen en de wereld der natuur af” (1072b 23-14). Voor Aristoteles is het universum niet oneindig, maar een cirkelvormige keten van eindige dingen die eeuwig in beweging zijn. Buiten deze eindige kring van dingen is er een principe dat alles in beweging houdt terwijl het zelf onbewogen is.

De Metafysica–Middeleeuws manuscript met Scholia

Een middeleeuws manuscript van Aristoteles, gekopieerd in het oorspronkelijke Grieks–als je goed kijkt, zie je in de marges aantekeningen die “scholia” worden genoemd, en die als commentaar voor latere lezers en kopiisten bewaard zijn gebleven.

Alchemische Schemata geïnspireerd door Aristoteles

Robert Fludd’s beroemde gravure van de Natuur die bemiddelt tussen het Goddelijke en de Mens, de aap van de Natuur. De theorieën van Aristoteles bleven invloedrijk tot in de tijd van Fludd in het begin van de 17e eeuw.

De alchemistische boom, staande onder de invloeden van de hemelen. Gravure uit de 17e eeuw.

In hoofdstuk 4 noemt Aristoteles de onbewogen beweger een levend wezen, dat een leven heeft “zoals het beste dat wij genieten, en dat slechts een korte tijd geniet.” In deze passage gebruikt Aristoteles ongewoon poëtische taal over de geneugten van het denken en het gebruik van de “rationele vermogens” of het verstand. Aristoteles geeft hier aan dat de onbewogen beweger een denkend wezen is en volledig opgaat in de daad van contemplatie, een daad die, in de woorden van Aristoteles, de “aangenaamste en beste” daad is. Interessant is dat de onbewogen beweger weinig anders te doen heeft, als hij werkelijk onbewogen wil zijn. Bovendien zou het voorwerp van zijn contemplatie blijkbaar zichzelf moeten zijn, anders zou hij bewogen worden door een of ander extern “voorwerp van gedachte”, en zou hij dus een bewogen beweger worden wiens gedachten gestimuleerd worden door iets dat buiten hem staat, net zoals het verlangen van een mens gestimuleerd wordt door een of andere externe schoonheid.

Nadat Aristoteles naar de onbewogen beweger verwezen heeft als een levend wezen, begint hij er plotseling naar te verwijzen als naar God. Aristoteles lijkt niet altijd specifieke argumenten te geven – soms is hij zeer elliptisch, alsof hij de ingewijden slechts in herinnering brengt in plaats van te proberen de scepticus te overtuigen – en besluit deze passage met de bewering dat “God een levend wezen is, eeuwig, zeer goed, zodat leven en duur ononderbroken en eeuwig tot God behoren; want dit is God.”

Het laatste belangrijke punt dat Aristoteles maakt is dat deze God geen “grootheid” kan hebben, omdat elke grootheid óf eindig óf oneindig is. Een onbewogen beweger kan geen eindige grootheid hebben, omdat hij beweging voortbrengt door oneindige tijd. Niets eindigs kan een kracht hebben die oneindig is in duur. Evenmin kan God een oneindige grootheid hebben, omdat oneindige grootheden niet bestaan in een eindig universum, zoals Aristoteles veronderstelde dat het universum was. Wat Aristoteles precies bedoelt met “grootheid” is niet helemaal duidelijk, maar het lijkt te gaan om een of andere eigenschap van diepte die het mogelijk maakt deze door de zintuigen waar te nemen.

In hoofdstuk 8 maakt Aristoteles duidelijk dat er maar één onbewogen beweger is en dat deze de eerste beweger van het universum is, die voorafgaat aan alle beweging en de oorzaak is van alle beweging. Deze onbewogen beweger houdt het heelal en de hemel in beweging. Er zijn andere bewegers in het heelal, die de beweging van de sterren en de verschillende hemellichamen verklaren, maar uiteindelijk ontlenen zij hun beweging aan deze “onbewogen eerste beweger” die, volgens Aristoteles, God is.

Aristoteles mijmert in 1074b hoe de wortel van de Griekse mythe en traditie in feite consistent is met zijn metafysische opvattingen over God en de andere bewegers in het heelal. Hij stelt: “dat zij dachten dat de eerste substanties goden waren, moet men als een geïnspireerde uitspraak beschouwen…” (1074b 9-11). Aristoteles, die een vriend was van het “gezonde verstand” (“endoxa”), wijst niet verrassend op dit verband tussen zijn systeem en traditionele overtuigingen.

In hoofdstuk 9 bespreekt Aristoteles de aard van het goddelijk denken of de inhoud van het denken van God. Het denken is volgens Aristoteles het meest goddelijke van alle dingen. De goddelijke gedachte is daarom in de hoogste mate goddelijk. Maar Gods denken moet wel een inhoud hebben, “want als het aan niets denkt, wat is hier dan van waardigheid?” (1074b 18-19).

Volgens Aristoteles denkt de onbewogen beweger ofwel aan zichzelf ofwel aan iets anders dan zichzelf. Aangezien God per definitie onbewogen of onveranderd is door iets anders, kan hij dus niet aan iets anders denken dan aan zichzelf. Denken aan iets anders dan zichzelf is bewogen of veranderd worden door iets van buitenaf. Dit is onmogelijk volgens zijn definitie van God, omdat God onbewogen/ongewijzigd is door iets van buitenaf. Dus blijft het andere alternatief over, namelijk dat God aan zichzelf denkt. Verder stelt Aristoteles dat de inhoud van Gods denken het meest voortreffelijke van alle dingen moet zijn. “Daarom moet Gods denken over zichzelf gaan, en zijn denken is een denken over denken” (1074b 32-34). Op het eerste gezicht lijkt Aristoteles misschien een nogal in zichzelf gekeerde godheid te beschrijven. Maar ik nodig de lezer uit om een alternatief te overwegen: misschien als we toestaan dat de denker (de onbewogen beweger), het denken (de onbewogen beweging) en de gedachte (de som van alle dingen in het universum inclusief de onbewogen beweger) één zijn op een diep metafysisch niveau, dan kunnen we Aristoteles’ godheid misschien redden van de beschuldiging van zelfabsorptie volgens de gangbare opvatting van het woord. Een geschikte anologie zou kunnen zijn deze godheid op te vatten als de dromer, de dromende en de droom, waarbij de inhoud van een droom het product is van de dromer’s daad van het dromen, zonder dat een van de drie werkelijk onderscheiden is. Men kan deze gedachtegang voortzetten, maar dat laat ik aan de lezer over.

cyprian on April 10, 2019:

please is there any statement of problem on this thesis

momenohed on March 07, 2013:

My partner and i utilized to obtain high on life yet of late I’ve developed the amount of resistance.

tanya op 24 mei 2012:

dit is zeer mooie informatie

dank

http://moversmovingcompany.ca

humanitiesmentor from New England op 08 mei 2012:

Dit is uitzonderlijk goed gedaan.

filosoof-in-opleiding op 25 april 2012:

dit is geweldig – hartelijk dank!

Kathy Zamborsky op 22 maart 2012:

Is De School van Athene niet van Rafaël?

Sara op 07 november 2011:

Dank u voor dit artikel! Ik schrijf ook een scriptie over dit onderwerp en ik ben geïnteresseerd in Aristoteles’ andere onbewogen bewegers. Hoewel er een “God” is, heeft dan niet elke hemelbol ook zijn eigen onbewogen beweger en dus “god”? Ik was verward over dit punt omdat ik het verschil niet kan ontdekken tussen deze veertigers of vijftigers “goden” en “God”. Omdat ze onbewogen zijn, moeten ze niet beïnvloed zijn door “God”, maar dan weet ik niet wat er speciaal is aan die ene “God”. Nogmaals dank voor dit artikel.

Allison op 11 mei 2011:

Dit essay resoneert voor mij het thema van het Taoïsme.

themoversgroup on May 04, 2010:

is het movers group?

Sherry Brooks on October 11, 2009:

Nickny79, ik ben benieuwd of je The Divine Matrix hebt gelezen: Bridging Time, Space, Miracles and Belief. Het is geschreven door Gregg Braden. Ik zou geïnteresseerd zijn in uw kijk op de relatie tussen de onbewogen beweger en de matrix.

ethan op 07 oktober 2009:

de eerste foto in de onbewogen beweger sectie is “School van Athene” door Raphael…

Bostonian Banter op 01 september 2009:

Love de details en inzicht. Bedankt!

Aya Katz from The Ozarks on January 26, 2009:

Hier volgt een uittreksel van wat je schreef dat me aan het solipsisme deed denken:

“Volgens Aristoteles denkt de onbewogen beweger ofwel aan zichzelf ofwel aan iets anders dan zichzelf. Aangezien God per definitie onbewogen of onveranderd is door iets anders, kan het daarom niet aan iets anders denken dan aan zichzelf. Denken aan iets anders dan zichzelf is bewogen of veranderd worden door iets van buitenaf. Dit is onmogelijk volgens zijn definitie van God, omdat God onbewogen/ongewijzigd is door iets van buitenaf. Dus blijft het andere alternatief over, namelijk dat God over zichzelf denkt.”

Vermoedelijk is de wereld iets dat de Onbewogen Beweger zou waarnemen en over zou denken, inclusief alle andere wezens. Welnu, als hij/zij aan niets anders dan zichzelf kan denken, volgt daaruit dat het hele universum in feite zichzelf is. In dat geval zijn alle wezens één, en wij, de ene, zijn helemaal alleen.

Nickny79 (auteur) uit New York, New York op 26 januari 2009:

Aristoteles’ Metafyse of zijn opvatting van de onbewogen beweger heeft helemaal geen betrekking op het solipisme, of in ieder geval zou Aristoteles zeggen van niet. Of u of anderen die verdere conclusie trekken is een andere zaak en ik ben benieuwd hoe u dat doet.

In het algemeen moet ik zeggen dat Aristoteles het solipsisme niet zou onderschrijven omdat de hele raison d’etre van de filosofie in zijn ogen teniet zou worden gedaan door die metafysische/epistemologische stellingname. Aristoteles was waarschijnlijk te empirisch en te zeer gegrond in wat hij “endoxa” en “phronesis” noemde om zo’n standpunt serieus te nemen. “Endoxa” betekent ruwweg “gezond verstand”, “consensus” of “gemeenschappelijk begrip” zoals toegepast op de “Grote Vragen”. “Phronesis” betekent “praktische wijsheid/goed oordeel” toegepast op de praktische activiteiten van een mens in de wereld van actie. Hij hechtte zeer veel belang aan de plaats van een individu in de gemeenschap en ik durf zelfs te beweren dat Aristoteles geloofde dat de menselijkheid van een mens gebaseerd was op het feit dat hij tot een bepaald soort politieke eenheid behoorde. “Een man zonder een ‘polis’ is of een beest of een god.” “De mens is een politiek dier.” Dit soort uitspraken, zijn Nicomachische Ethiek, zijn Politiek en zelfs zijn belangstelling voor de natuurwetenschappen zijn eenvoudigweg niet verenigbaar met een solipsistisch wereldbeeld – in het bijzonder van het soort dat wordt aangehangen door de zogenaamde “sofisten”, zoals Gorgias. Hij zou dergelijke opvattingen waarschijnlijk afdoen als retorisch vuurwerk dat mensen in het beste geval afleidde van serieuzere onderzoeken.

Aya Katz uit The Ozarks op 26 januari 2009:

Nickny79, interessante vraag. Hoe verhoudt Aristoteles’ opvatting van de onbewogen beweger zich tot het solipsisme?

Nickny79 (auteur) uit New York, New York op 26 januari 2009:

Dank u, meneer. Uw eerdere blootstelling aan dit onderwerp maakt uw compliment des te vleiender.

Sufidreamer uit Sparti, Griekenland op 21 januari 2009:

Wederom een hub van topkwaliteit.

Ik moest hier een paar maanden geleden een paper over schrijven, en ik wou dat ik een synopsis als deze had gevonden. Het lukte me uit de oorspronkelijke tekst, maar ik ben nog lang niet bekwaam in metafysica.

admin

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

lg