De Duitse grondwet, de Grundgesetz, waarborgt het recht op eigendom, vrij verkeer, vrije keuze van beroep, vrijheid van vereniging en gelijkheid voor de wet. De grondwet wijzigde echter de werking van de onbelemmerde vrije markt door middel van de “sociale markteconomie” (Soziale Marktwirtschaft). Met een “vangnet” van uitkeringen – waaronder ziektekostenverzekering, werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, moederschaps- en kinderopvangvoorzieningen, omscholing, pensioenen en vele andere – dat wordt betaald uit bijdragen van individuen, werkgevers en openbare fondsen, heeft Duitsland een economische orde die door de meeste werknemers en bedrijven wordt gesteund.
In de sociale markteconomie tracht de regering fair play tussen bedrijfsleiding en werknemers te bevorderen en de verhouding tussen de kapitalistische deelnemers aan de markt te reguleren, met name met betrekking tot concurrentie en monopolies. Er zijn ondernemingsraden ingesteld en werknemers zijn vertegenwoordigd in de besturen van ondernemingen. De sociale markteconomie is in het leven geroepen door beleidsmakers met een levendige herinnering aan de marktverstoringen en sociale spanningen die vóór 1939 door de grote industriële trusts werden veroorzaakt. De wetgeving tegen monopolies verscheen in 1958 en is bekritiseerd als ondoeltreffend. Het is bijvoorbeeld onmogelijk gebleken de indirecte coördinatie aan banden te leggen, via welke particulieren, banken en andere financiële instellingen “diagonale” aandelenbezitjes opbouwen die een reeks ondernemingen verbinden die nominaal onafhankelijk zijn. Bovendien heeft zelfs de federale regering de concentratie aangemoedigd wanneer een hele bedrijfstak in moeilijkheden was geraakt (bij voorbeeld de steenkoolindustrie in het Ruhrgebied). Het ontstaan van zeer grote monopolistische bedrijven was onvermijdelijk omdat, in een steeds internationaler wordende economie, grote bedrijven die schaalvoordelen genieten beter in staat zijn te overleven. Door de globalisering zijn de regeringen minder goed in staat om de ondernemingen op nationaal niveau of zelfs op het transnationale niveau van de EU te reguleren.
De sociale markteconomie wordt niet uitsluitend door de federale regering gereguleerd, maar door een veelheid van instanties. Zo zijn er bijvoorbeeld talrijke verzekeringsinstellingen die sociale uitkeringen verstrekken. De belangrijkste instelling in het Duitsland van na de Tweede Wereldoorlog is de in Frankfurt gevestigde Deutsche Bundesbank (Duitse Federale Bank). Met herinneringen aan de op hol geslagen inflatie van 1922-23 besloot de West-Duitse regering dat zij nooit meer een vergunning mocht hebben om geld bij te drukken en dat de centrale bank onafhankelijk moest zijn van politieke controle. De invoering van de euro, de eenheidsmunt van de EU, door Duitsland in 1999 deed dan ook enige vrees ontstaan in het land dat de Europese Centrale Bank onderhevig zou zijn aan politieke invloed en manipulatie. De Kamers van Koophandel, op elk niveau van de administratieve hiërarchie, zijn ook invloedrijk, en de deelstaatregeringen spelen een belangrijke economische rol (de regering van Noordrijn-Westfalen is bijvoorbeeld nauw betrokken bij het voortbestaan van de steenkoolindustrie in het Ruhrgebied). De federale en deelstaatregeringen zijn ook mede-eigenaar van bepaalde ondernemingen, met name openbare nutsbedrijven. De basiswet verhindert echter de willekeurige tussenkomst van de centrale regering.
Omdat Duitsland talrijke economische actoren telt, is een hoge mate van coördinatie vereist om een toereikende groei, een evenwichtige buitenlandse handel, stabiele prijzen en een lage werkloosheid te bereiken. Een verscheidenheid van overlegorganen verenigt de federale en deelstaatregeringen, de Deutsche Bundesbank, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en van de gemeenten, en de vakbonden. Het in 1963 opgerichte Comité van deskundigen voor de beoordeling van de algemene economische tendensen, dat bekend staat als de “vijf wijzen”, stelt elk jaar een evaluatie van de algemene economische ontwikkelingen op ter ondersteuning van de nationale economische besluitvorming. Bovendien legt de Bondsregering de wetgever jaarlijks een economisch verslag voor met een reactie op de jaarlijkse evaluatie van het College van deskundigen en een overzicht van het gevoerde economische en financiële beleid.
Hoewel in Duitsland de vrije markt functioneert, speelt de Bondsregering een belangrijke rol in de economie. Het wordt als vanzelfsprekend beschouwd dat zij de kapitaal- en exploitatiekosten draagt van de economische en sociale infrastructuur, zoals het autosnelwegennet, de waterwegen, de posterijen en de telecommunicatie, en het spoorwegnet. De federale overheid, de staten en de steden dragen ook bij aan de regionale en lokale systemen voor snel vervoer. De overheid draagt samen met het bedrijfsleven de kosten van onderzoek en ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld in de kernenergiesector. De federale interventie is bijzonder sterk in de defensie-industrie. De kolenindustrie is wellicht het meest opmerkelijke voorbeeld van subsidiëring, en de landbouw wordt van oudsher op grote schaal door de staat beschermd, hoewel de sector nu door EU-instellingen wordt bestuurd. Regionale planning is een ander belangrijk gebied van overheidsbemoeienis; de federale regering stimuleert economische ontwikkelingen in landelijke en industriële “probleemgebieden”. Ook staten en steden nemen deel aan programma’s ter bevordering van de regionale of plaatselijke ontwikkeling.
Duitsland heeft een gevarieerd belastingstelsel, met belastingen op nationaal, deelstaat- en plaatselijk niveau. Vanwege het royale stelsel van sociale voorzieningen zijn de belastingtarieven voor bedrijven, particulieren en goederen en diensten allemaal relatief hoog in vergelijking met andere landen. Duitsland kent een systeem van belastingnivellering, waarbij belastinginkomsten van rijkere naar minder welvarende regio’s worden overgeheveld. Na de eenwording werd deze overdracht door veel West-Duitsers kwalijk genomen.