De gietmethode bepaalt de hoofdvulling van het gietmetaal en/of de vloeirichting die voortvloeit uit de gehele opbouw van het gietsysteem (zie Downsprue-systeem, downsprue) en uit de gietmethode. Afhankelijk van de metaalstromingsrichting kan bij zandgieten, maskervormgieten en zwaartekrachtmatrijzengieten onderscheid worden gemaakt tussen bovengieten of ondergieten (fig. 1). Bij bovengieten stroomt de smelt rechtstreeks van bovenaf in de vormholte, terwijl bij ondergieten de smelt in het onderste gedeelte van de vormholte stroomt en deze van beneden naar boven vult.
Vlakgieten beschrijft het gieten in een verticale vlakke matrijs, terwijl de gietstukken zelf ook relatief vlak zijn. De poorten liggen dan in het horizontale scheidingsvlak. Indien echter gietstukken met een identieke toepassing van matrijzen betrekkelijk grote hoogten vertonen en indien hun poort eveneens in het deellatvlak ligt, zal de smelt eerder volgens het bovengietprincipe in het onderste matrijsholtegedeelte vloeien, terwijl in het vervolg het boven de matrijsholtepoort liggende deellatvlakgedeelte steeds meer gevuld wordt. Deze structuur wordt zijdelings gieten genoemd. Daarnaast is er ook nog liggend of staand gieten, afhankelijk van het feit of het scheidingsvlak horizontaal of verticaal ligt tijdens het gieten (Fig. 2). Bij liggend gieten worden de mallen vaak naar één kant gekanteld om een rustiger en iets stijgende matrijsvulling te verkrijgen. Dit proces wordt liggend gieten in schuine mallen en/of schuin gieten genoemd.