Gesticht door Mahavira, ca. 550 v.Chr., Oost-India
4 miljoen
Wat is de geschiedenis van het jain-geloof?
Wat is de historische context van het jain-geloof? Het jaïnisme ontstond in de 7e eeuw v.Chr. in Oost-India, het thuisland van het hindoeïsme en het boeddhisme. Het was een tijd en plaats van religieuze vernieuwing, waarin verschillende groepen reageerden tegen de geformaliseerde rituelen en de hiërarchische organisatie van het traditionele Hindoeïsme, en verlangden naar iets nieuws en fris. Volgens het geloof van de Jains hebben in deze tijd 24 historische figuren geleefd en Jain waarheden onderwezen. Van deze figuren, Tirthankaras genoemd, kunnen alleen de laatste twee met enig vertrouwen historisch geverifieerd worden. De 23ste Tirthankara, Parshvanatha, zou in de 7de eeuw geleefd hebben en stichtte een Jain gemeenschap gebaseerd op het afzweren van de wereld.
Mahavira, de 24ste en laatste Tirthankara die in dit tijdperk verscheen, wordt gewoonlijk beschouwd als de stichter van de religie, de eerste belangrijke marker op de historische tijdlijn van het Jainisme. Traditioneel wordt gedacht dat hij leefde van 599 tot 527 v.Chr., maar sommige geleerden geloven dat hij een tijdgenoot van de Boeddha was in het begin van de 5e eeuw v.Chr.
De Jain godsdienst: verleden en heden
Eerdere geschiedenis
Zoals de Boeddha werd Mahavira geboren in de krijgersklasse. Op 30-jarige leeftijd deed hij afstand van de wereld om de spirituele waarheid te zoeken in ascetische eenzaamheid. Hij vond verlichting na 13 jaar van onthechting, en bekeerde zich spoedig tot 11 mensen. Allen waren voormalige Brahmanen en werden discipelen van Mahavira. Van Mahavira wordt gezegd dat hij tot aan zijn dood heeft gevast (een praktijk die salekhana wordt genoemd) in Pavapure (bij het moderne Patna).
De jain-traditie leert dat de kloostergemeenschap die door Mahavira werd gesticht, 14.000 monniken en 36.000 nonnen telde tegen de tijd van zijn dood. Er ontstond een vroeg schisma dat tot op de dag van vandaag voortduurt over bepaalde aspecten van de kloosterdiscipline. De Schvetambara-sekte geloofde dat monniken en nonnen witte gewaden moesten dragen, terwijl de Digambaras geloofden dat monniken geen kleren moesten dragen.
De laatste groep onderscheidt zich ook door haar geloof dat een vrouw geen bevrijding kan bereiken. Het schisma werd nog versterkt toen de Schvetambaras in ca. 456 na Chr. in een concilie bijeenkwamen om de canon van geschriften van de Jains vast te stellen. De Digambara’s werden van de raad uitgesloten, en zij verwierpen later de besluiten van de raad.
In de periode van de vierde tot de zesde eeuw na Christus migreerde de Jain-gemeenschap naar het westen, en vestigde zich uiteindelijk in West- en Centraal-India. Het jaïnisme was in zijn nieuwe gebied invloedrijker dan in het gebied waar het was ontstaan. De Digambaras vestigden zich in het zuiden, waar zij veel politieke gunst genoten. Van koning Amoghavarsha (begin 9e eeuw na Christus) wordt zelfs gezegd dat hij afstand deed van zijn troon om een Jain monnik te worden.