Lazzaro Spallanzani werd op 12 jan. 1729 te Scandiano geboren. Hij ging op 15-jarige leeftijd naar een Jezuïetencollege en studeerde later rechten in Bologna, maar al vroeg raakte hij geïnteresseerd in natuurkunde en ontwikkelde hij een algemene kennis van de natuur. Hij trad in 1755 in de orde en wordt daarom vaak Abbé Spallanzani genoemd. In dat jaar begon hij logica, metafysica en klassieken te onderwijzen in Reggio. In 1757 werd hij benoemd op de leerstoel voor wis- en natuurkunde aan de universiteit aldaar; later doceerde hij aan de universiteit van Modena.
In 1765 begon Spallanzani zijn talrijke wetenschappelijke werken te publiceren. De meeste daarvan zijn gemotiveerd door een wetenschapsfilosofie die men tegenwoordig reductionistisch zou kunnen noemen, namelijk de overtuiging dat de meeste verschijnselen herleidbaar zijn tot natuurkundige en scheikundige verklaringen. In 1769 aanvaardde hij de leerstoel van natuurlijke historie aan de Universiteit van Pavia, en bleef op deze post tot zijn dood op 11 februari 1799.
Spallanzani is bekend om een van zijn belangrijkste werken over microscopische observatie dat betrekking had op de systemen van spontane generatie, en een poging was om J.T. Needham’s en de Comte de Buffon’s theorie te weerleggen ter ondersteuning van spontane generatie. Hoewel zijn experimenten nauwkeurig waren, en hij wel bewees dat sommige organismen vele dagen in een vacuüm kunnen leven (anaërobiose), was zijn theorie niet volledig genoeg. Spallanzani slaagde er dus niet in definitief vast te stellen dat de theorie van de spontane generatie onjuist was. Hij verrichtte ook belangrijk werk in de embryologie. Hij was een eierstokvoorvormer, en door zijn experimenten met kunstmatige bevruchting met behulp van gefilterd sperma wees hij op de noodzaak van het fysieke contact tussen de spermatozoa en de eicel. Hij weerlegde dus de bevruchtende kracht van de zaadvloeistof. Toch begreep hij het proces niet helemaal en bij planten beschreef hij dat de bevruchting geschiedde door de zaaddamp van het stuifmeel en niet door een van de zichtbare delen ervan. In zijn studies over de regeneratie van dieren legde hij praktisch de moderne lijnen van de dierlijke morfologie vast.
Spallanzani werkte ook aan problemen van de bloedsomloop, de maagvertering, de ademhaling, het gehoor van vleermuizen, de elektriciteit van torpedovissen, en de voortplanting van palingen. Als resultaat van deze studies leverde hij experimenteel bewijs van de werking van maagsap op voedingsmiddelen. Hij stelde dat deze werking geen rotting of wijngisting was, zoals anderen hadden gedacht, maar zuurgisting; hij was echter niet in staat het zuur uit het maagmengsel te isoleren. Zijn experimenten met de ademhaling leverden het bewijs dat weefsels zuurstof gebruiken en kooldioxide afgeven.
Bijzonder opmerkelijk is de lange reis die Spallanzani ondernam in Sicilië en de aangrenzende vulkanische gebieden. Met systematische metingen en exacte natuurkundige methoden stelde hij vast dat er niets geheimzinnigs was aan het vuur in de vulkanen; integendeel, dezelfde natuurkundige wetten die aan de oppervlakte van de aarde gelden, zijn het die de vulkanen doen ontstaan en die in het hart van de aarde werkzaam zijn. Hij slaagde erin de hitte in een van de vulkanen te meten en uit te drukken in graden Fahrenheit, die gebruikt werden bij gewone aardse metingen. Zijn beschrijving van deze gebieden is rijk – niet alleen in het beschrijven van de natuur, maar ook van de sociale gewoonten, gebruiken en ambachten van de bewoners en de manieren van primitieve wetenschap.