De wijze waarop het kind in de tweede fase van de bevalling door het geboortekanaal gaat, hangt af van de houding waarin het ligt en van de vorm van het bekken van de moeder. De in de volgende alinea’s beschreven opeenvolging van gebeurtenissen is die welke zich dikwijls voordoet wanneer het bekken van de moeder van het gebruikelijke type is en het kind ligt met de bovenkant van zijn hoofd het laagst en dwars geplaatst en de achterkant van zijn hoofd (occiput) naar de linkerzijde van de moeder gericht (zie begin van de bevalling in de figuur). De bovenkant van het hoofd is dus leidend en de lange as ligt dwars.

De opeenvolgende veranderingen in de positie van het kind tijdens de bevalling.

Encyclopædia Britannica, Inc.

De kracht die uitgaat van de weeën in de baarmoeder en van de krachtsinspanning tijdens de bevalling, oefent druk uit op de billen van het kind en wordt langs de wervelkolom overgebracht om het hoofd in en door het bekken te duwen. Door de aanhechting van de wervelkolom aan de schedelbasis gaat het achterhoofd sneller vooruit dan het voorhoofd, zodat het hoofd wordt gebogen (d.w.z. de nek wordt gebogen) totdat de kin tegen het borstbeen komt te liggen (zie flexie in de figuur). Als gevolg van dit buigmechanisme wordt de top van het hoofd de leidende pool en wordt de eivormige hoofdomtrek die het geboortekanaal binnenkwam, opgevolgd door een kleinere, bijna cirkelvormige omtrek, waarvan de lange diameter ongeveer 2 cm korter is dan die van de vroegere omtrek.

Als het hoofd dieper in het geboortekanaal afdaalt, stuit het op de weerstand van het benige bekken en van de slingerende bekkenbodem, of diafragma, die naar beneden, naar voren, en naar binnen helt. Wanneer het achterhoofd, het leidende deel van het kind, aan de linkerzijde tegen deze schuine wand wordt geduwd, wordt het op natuurlijke wijze naar voren en naar rechts gerold terwijl het vordert (zie inwendige draaiing van het hoofd in de figuur). Deze inwendige draaiing van het hoofd brengt zijn langste diameter in verhouding tot de langste diameter van de bekkenuitgang en draagt aldus in belangrijke mate bij tot de aanpassing van het oprukkende hoofd aan de configuratie van de holte waardoor het moet passeren.

Verder afdalen van het hoofd rechtstreeks naar beneden in de richting waarin het is gereisd, wordt tegengewerkt door het onderste deel van het benige bekken van de moeder, daarachter, en de weerstand biedende zachte delen die tussen het hoofd en de opening van de vagina zijn geplaatst (zie inwendige draaiing van het hoofd in de figuur). Minder weerstand daarentegen wordt geboden door de zachte en verwijdbare wanden van het onderste geboortekanaal, dat naar voren en naar boven is gericht. De achterkant van het hoofd van het kind schuift dus op langs het onderste geboortekanaal, waardoor de wanden van het geboortekanaal uitzetten en de holte verwijdt terwijl het hoofd voortschrijdt. Spoedig komt de achterkant van de nek van het kind tegen de botten van het bekken aan de voorkant te liggen en wordt de kin steeds verder van het borstbeen geduwd. Aldus, terwijl extensie (het naar achteren buigen van het hoofd) de plaats van flexie inneemt, passeren achtereenvolgens het achterhoofd, het voorhoofd, de oogkassen, de neus, de mond en de kin door de uitwendige opening van het onderste geboortekanaal en worden geboren (zie extensie in de figuur).

De nek, die tijdens de inwendige rotatie van het hoofd verdraaid was, ontwart zich zodra het hoofd geboren is. Vrijwel onmiddellijk na de geboorte wordt de bovenkant van het hoofd dus naar links en naar achteren gedraaid.

Als de onderschouder van het kind vooruitkomt, ontmoet het de schuine weerstand van de bekkenbodem aan de rechterkant en wordt het naar voren en naar links gerangeerd naar het midden van het bekken aan de voorkant. Deze positie brengt de lange diameter van de schouderomvang in relatie met de anteroposterior, of lange diameter, van de bekkenholte. Ten gevolge van deze inwendige rotatie van de schouders ondergaat de top van het hoofd een verdere uitwendige rotatie naar achteren en naar links, zodat het gezicht van het kind rechtstreeks tegen de binnenzijde van de rechter dij van de moeder komt te kijken (zie uitwendige rotatie van het hoofd in de figuur).

Nauw na de rotatie van de schouders verschijnt de voorste in de vulvovaginale opening en blijft in deze positie, terwijl de andere schouder naar voren wordt gezwaaid door een zijwaartse buiging van de romp via dezelfde opwaartse en voorwaartse curve die door het hoofd werd gevolgd toen het werd geboren. Na de bevalling van deze schouder worden de voorste schouder en de rest van het lichaam van het kind bijna onmiddellijk en zonder enig speciaal mechanisme naar buiten geslingerd.

Bij vrouwen die voor de eerste keer bevallen, duurt het gemiddeld ongeveer een uur en 45 minuten om de tweede fase van de bevalling te voltooien. Bij volgende bevallingen is de gemiddelde duur van de uitdrijvingsfase iets korter.

admin

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

lg