De VS is het enige land ter wereld waar ratten, muizen en vogels die aan onderzoek en proeven worden onderworpen, niet onder de wetten en voorschriften inzake dierenwelzijn vallen. De federale Animal Welfare Act (AWA) werd in 1970 gewijzigd om alle warmbloedige dieren op te nemen waarop gewoonlijk proeven worden uitgevoerd. Echter, de term “dieren”, voor de doeleinden van de bescherming die in de wet is vastgelegd, is zo gedefinieerd dat ratten, muizen en vogels – dezelfde dieren die ruwweg 95% van de proefdieren vormen – er uitdrukkelijk buiten vallen!
Na een rechtszaak die was aangespannen door dierenbeschermers, stemde het Amerikaanse Ministerie van Landbouw ermee in om de rechtszaak te schikken door te beginnen met het opstellen van regels om de bescherming uit te breiden tot ratten, muizen en vogels. Terwijl de meeste bij het onderzoek betrokken personen openstonden voor het idee deze dieren onder de wet te brengen, was de National Association for Biomedical Research fel gekant. Met de bewering dat dit te duur zou zijn, slaagden lobbyisten van de onderzoeksindustrie erin om in 2002 een amendement op de Animal Welfare Act te krijgen waardoor ratten (van het geslacht Rattus), muizen (van het geslacht Mus), en vogels die voor onderzoek werden gefokt, specifiek van de bescherming werden uitgesloten.
Dit al te vaak gehoorde refrein – dat het veel te duur zou zijn om de enorme aantallen muizen en ratten in onderzoek te reguleren – houdt geen stand bij nader onderzoek. De waarheid is dat er geen wetenschappelijke “noodzaak” bestaat voor onderzoekers om met zoveel goedkoop verkregen dieren te werken. Het is vooral een kwestie van wetenschappelijke nauwkeurigheid. Waarom zijn er bijvoorbeeld voor een onderzoek naar voortplantingsfysiologie honderden muizen als onderzoekspersoneel nodig, maar minder dan een dozijn als het met makaken wordt gedaan? Het antwoord heeft veel minder te maken met de vergelijkende geschiktheid van de proefpersonen dan met de vergelijkende kosten.
Wanneer onderzoek wordt verricht met dieren zoals niet-menselijke primaten, die zeer duur zijn om te verkrijgen en te verzorgen, moet de onderzoeker een onderzoeksmethodologie ontwerpen die zoveel mogelijk vreemde variabelen elimineert. De situatie is anders wanneer men onderzoek doet met goedkope dieren die als “wegwerpdieren” worden beschouwd. Een paar dieren meer of minder maken geen groot verschil in de begroting, zodat men zich niet bekommert om alle details die de onderzoeksmethodologie solide en wetenschappelijk betrouwbaar zouden maken met minder dieren; de onderzoeker “gebruikt” gewoon meer onderzoekspersonen om variabelen te overwinnen en daardoor statistisch significante resultaten te verkrijgen. (Bedenk dat de lobbyisten die knaagdieren niet wilden beschermen, in de eerste plaats diegenen waren die winst maakten met de verkoop van ratten en muizen voor experimenten en proeven.)
Zo als het nu is, hebben de ratten, muizen en vogels die de overgrote meerderheid van de proefdieren vormen, geen wettelijke bescherming. Op de basisnormen voor hun huisvesting en verzorging wordt niet toegezien door veterinaire inspecteurs van het USDA. Het aantal van deze dieren in onderzoek wordt niet gerapporteerd. Er is geen wettelijk mandaat om alternatieven voor het gebruik van deze dieren te overwegen, of om middelen te bedenken om pijn en ongerief te verlichten of te verminderen. Het Congres zou deze situatie moeten corrigeren door de Animal Welfare Act zodanig te wijzigen dat alle warmbloedige soorten in het onderzoek worden opgenomen.