Richard Burton, oorspronkelijke naam Richard Walter Jenkins, Jr., (geboren 10 november 1925, Pontrhydyfen, Wales-gestorven 5 augustus 1984, Genève, Zwitserland), Welsh toneel- en filmacteur bekend om zijn vertolkingen van zeer intelligente en welbespraakte mannen die wereldmoe, cynisch of zelfdestructief waren.
Jenkins was het 12e kind van 13 kinderen, geboren bij een Welshe mijnwerker. Hij studeerde acteren bij Philip Burton, een onderwijzer die zijn mentor werd en hem hielp een beurs te krijgen voor de Universiteit van Oxford. Uit dankbaarheid voor zijn weldoener, nam hij de professionele naam Burton aan. Zijn eerste optreden op het toneel was in 1943, maar zijn latere dienst als navigator bij de Royal Air Force vertraagde zijn carrière. In 1948 hervatte hij zijn toneeloptredens. Het jaar daarop maakte hij zijn filmdebuut in The Last Days of Dolwyn en scoorde hij zijn eerste echte triomf op het toneel, in Christopher Fry’s The Lady’s Not for Burning. In 1950 maakte Burton zijn Broadway-debuut in laatstgenoemde productie.
Met zijn galmende stem en imponerende aanwezigheid trok Burton de aandacht van Hollywood, en in 1952 maakte hij zijn eerste Amerikaanse film, My Cousin Rachel (1952), waarvoor hij een Academy Award nominatie kreeg. De rest van de jaren 1950 specialiseerde hij zich in historische rollen in speelfilms, waaronder de hoofdrol in de eerste breedbeeld CinemaScope-productie, The Robe (1953), waarvoor hij zijn tweede Oscarnominatie kreeg; Edwin Booth in Prince of Players (1955); en de titelrol in Robert Rossen’s Alexander the Great (1956). Andere films uit deze periode waren Tony Richardson’s Look Back in Anger (1959), gebaseerd op een toneelstuk van John Osborne, en het Tweede Wereldoorlog-drama The Longest Day (1962).
Burton bereikte de status van superster nadat hij was gecast als Marcus Antonius in Cleopatra (1963). Tijdens het filmen van het epische drama werden hij en zijn Amerikaanse tegenspeelster Elizabeth Taylor minnaars – hoewel beiden op dat moment getrouwd waren met andere mensen – wat de media in rep en roer bracht. Later scheidden ze van hun echtgenoten, en het high-profile koppel was twee keer getrouwd (1964-74, 1975-76), waarbij beide huwelijken eindigden in een scheiding. Burton maakte 11 films met Taylor, met name Who’s Afraid of Virginia Woolf? (1966), dat gebaseerd was op het toneelstuk van Edward Albee en Burton zijn vijfde Oscarnominatie opleverde, en The Taming of the Shrew (1967), een bewerking van het toneelstuk van Shakespeare.
Burton kreeg ook Academy Award-nominaties voor zijn werk in Becket (1964), over de aartsbisschop van Canterbury; The Spy Who Came in from the Cold (1965), een bewerking van John le Carré’s roman over een cynische Britse agent; Anne of the Thousand Days (1969), waarin hij Henry VIII vertolkte; en Equus (1977), gebaseerd op een toneelstuk van Peter Shaffer. Andere opmerkelijke films waren The Night of the Iguana (1964) van John Huston, Where Eagles Dare (1968), The Wild Geese (1978), en 1984 (1984), waarvan de laatste zijn laatste speelfilm was. Burton verscheen ook af en toe op televisie, met name als Winston Churchill in de TV-film The Gathering Storm (1974) en Richard Wagner in de miniserie Wagner, die voor het eerst werd uitgezonden in het begin van de jaren 1980 en later werd uitgebracht als een film.
Burton bleef intussen lovende kritieken krijgen voor zijn theateroptredens. Hij speelde in Shakespeare-producties in de Londense Old Vic in 1953-56, en hij gaf een gedenkwaardige vertolking van Hamlet in John Gielgud’s langlopende Broadway-productie van dat stuk in 1964. Andere Broadway-credits van Burton waren onder meer Jean Anouilh’s Time Remembered (1957), de musical Camelot (1960-63 en 1980), en Noël Coward’s Private Lives (1983), waarin hij tegenover Taylor speelde.
Ondanks zijn vele successen was Burtons carrière grillig en werd hij vaak overschaduwd door zijn persoonlijke leven, met name zijn vele huwelijken en overmatig drankgebruik. In 1984 overleed hij plotseling aan een hersenbloeding.