Zaak Smirnov (1996)Edit
Smirnov werd in 1950 geboren op het grondgebied van de RSFSR. In 1979 trouwde hij en verhuisde zijn vaste verblijfplaats naar de Litouwse SSR. Hij scheidde in 1992 en keerde op 8 december 1992 terug naar de RSFSR. Hij vroeg toen een vermelding van Russisch staatsburgerschap in zijn paspoort aan, maar dit werd door uitvoerende ambtenaren afgewezen. Zijn verzoek werd ook afgewezen door rechtbanken met gemeenschappelijke rechtsmacht, waaronder het Hooggerechtshof van de Russische Federatie.
Het standpunt van de uitvoerende ambtenaren en de rechtbanken was dat Smirnov, overeenkomstig artikel 13 van de wet op het staatsburgerschap, een voormalig staatsburger van de Russische Federatie was, maar geen staatsburger van de Russische Federatie sinds 6 februari 1992. Hij had wel de mogelijkheid om via registratie het Russische staatsburgerschap aan te vragen.
Het Constitutionele Hof oordeelde echter dat artikel 18 van de wet op het staatsburgerschap niet in overeenstemming was met de grondwet, omdat de registratieprocedure van artikel 18 kon worden toegepast op Russische staatsburgers door geboorte, dat wil zeggen op personen die:
- op het grondgebied van de RSFSR zijn geboren
- burgers van de USSR waren
- het Russische staatsburgerschap niet hebben opgegeven
- naar een andere Sovjetrepubliek zijn verhuisd
- geen burgers van een andere Sovjetrepubliek waren
- keerde uiteindelijk terug naar Rusland
Er heerst een opvatting dat deze uitspraak bepaalt dat iedere voormalige burger van de USSR die op het grondgebied van de RSFSR is geboren en nooit afstand heeft gedaan van het Russische staatsburgerschap, een Russisch staatsburger is door geboorte, zelfs als hij ook de buitenlandse nationaliteit heeft. Dit advies is gebaseerd op de interpretatie die het Hof geeft van artikel 6 van de grondwet, zoals vermeld in de tekst van het besluit: “dergelijke personen … kunnen het Russische staatsburgerschap niet verliezen tenzij zij uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij dit wensen op te geven”. Een vooraanstaand pleitbezorger van dit standpunt is Anatoly Mostovoy, die het boek Get Your Citizenship Back! (ISBN 5-93165-077-6).
Kritiek op het besluitEdit
1) onjuiste interpretatie van artikel 13 van de burgerschapswet van 1991
De door het Constitutionele Hof gegeven interpretatie van artikel 13 van de wet is niet in overeenstemming met artikel 12 van de wet, waarin staat dat het staatsburgerschap vóór de inwerkingtreding van deze wet wordt bepaald door eerdere wetgeving. Het is ook niet duidelijk welke juridische gevolgen het zou kunnen hebben om miljoenen mensen tot Russische staatsburgers te verklaren gedurende tientallen jaren voordat de wet van kracht werd, en zelfs voordat de soevereiniteit van de RSFSR werd uitgeroepen. Een andere interpretatie van artikel 13 zou kunnen zijn dat “staatsburgerschap door geboorte in het verleden” een term definieert die wordt gebruikt door artikel 18, blz. 19, p. 3, p. “e” (sindsdien gewijzigd in 1993).
2) onjuiste interpretatie van grondwetsartikelen
Niets in de wet stelt dat “staatsburgerschap door geboorte in het verleden” het Russische staatsburgerschap verleent op het moment dat de wet in werking trad. Het Constitutioneel Hof stelt dat “op grond van artikel 6 van de Grondwet van de Russische Federatie, zij Russische burgers blijven totdat zij er uit eigen wil afstand van doen” (blz. 3 van de motivering). De grondwet is echter in december 1993 in werking getreden en heeft klaarblijkelijk geen terugwerkende kracht. Ontneming van het staatsburgerschap was in de USSR legaal en gebeurde van tijd tot tijd. Geen enkele wetsbepaling beperkte constructies als “een burger alleen op het moment van zijn/haar geboorte”.
3) Er waren in deze zaak geen constitutionele kwesties
Volgens de logica van het Constitutionele Hof zijn de artikelen 13 en 18 van de wet met elkaar in strijd. Het Grondwettelijk Hof had moeten verklaren waarom het artikel 13 in dit geval heeft toegepast. In het algemeen moet een rechtbank bij conflicterende rechtsnormen een van beide kiezen (op basis van de beginselen van lex posterior of lex specialis, of op basis van een conflictnorm). Indien voor een van beide wordt gekozen, hoeft niet te worden uitgemaakt of de andere al dan niet grondwettig is. Het Grondwettelijk Hof is niet bevoegd om een rechtsnorm ongrondwettig te verklaren enkel omdat hij niet in overeenstemming is met een andere rechtsnorm.
Zaak Daminova (2005)Edit
Zaak Fatullaeva (2007)Edit
Tot 2001-2002 konden voormalige Sovjetburgers hun permanente verblijfplaats op het grondgebied van Rusland op dezelfde manier laten registreren als Russische burgers.
De federale wet betreffende het Russische staatsburgerschap (2002) werd verschillende keren gewijzigd om voormalige Sovjetburgers die hun permanente verblijfplaats op 1 juli 2002 hadden laten registreren, in staat te stellen het Russische staatsburgerschap aan te vragen.
Fatullaeva woonde tot die datum in Rusland, maar had nooit een permanente verblijfplaats laten registreren.
Zij vocht de eis van registratie van een permanente verblijfplaats aan bij het Constitutionele Hof. Het Hof verwierp haar eis om de volgende redenen:
- dit vereiste schendt haar grondwettelijke rechten en vrijheden niet
- de staat is niet verplicht het staatsburgerschap toe te kennen, behalve zoals bepaald in zijn wetten, en Fatullaeva zou nog steeds het Russische staatsburgerschap kunnen verkrijgen nadat aan alle wettelijke vereisten is voldaan
De wet op de rechtspositie van buitenlanders in de USSR (1981) was van kracht tot 2002. Volgens deze wet waren permanente ingezetenen van de USSR personen die een permanente verblijfsvergunning hadden gekregen. Andere buitenlanders waren personen met een tijdelijk verblijf in de USSR. Voormalige Sovjetburgers vroegen echter geen verblijfsvergunning aan; zij registreerden hun permanente verblijfplaats op dezelfde manier als Russische burgers, overeenkomstig regeringsdecreet N 290 van 12 maart 1997. Daarom stond de registratie van een permanente verblijfplaats gelijk met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in Rusland.