Siddhartha wordt geboren en opgevoed in het oude India door Brahmanen, en leert spirituele praktijken van meditatie en denken. Hij blinkt in alles uit. Hij wordt door zijn kindertijd begeleid door zijn vriend Govinda, die veel van Siddhartha houdt, net als iedereen. Maar Siddhartha is niet op zijn gemak. Hij denkt dat hij niets meer kan leren van de brahmaanse leer en besluit daarom een pelgrimstocht te beginnen met de samanas, een groep rondtrekkende asceten. Zijn vader laat hem zeer aarzelend gaan, maar Govinda volgt.

Siddhartha en Govinda leren het leven van de samana’s, het vasten en het lijden. Siddhartha betwijfelt soms of zij werkelijk in de buurt komen van enige hogere kennis. Dan, op een dag, bereikt hun een gerucht dat de Verheven Boeddha, Gautama, zich onder hen bevindt. Siddhartha twijfelt aan het onderricht, maar stemt toe om de preek van de Boeddha aan te horen, en zo reist het tweetal met vele anderen naar het bosje van Gautama. Daar zien zij de man zelf, onberispelijk kalm en met een perfecte glimlach. Zij weten dat hij de verlichting heeft bereikt. Govinda besluit zijn toevlucht te nemen tot de leer. Dit is de eerste beslissing die hij neemt voor zijn eigen pad. Maar Siddhartha zegt tegen Gautama dat hij niet denkt dat het aanvaarden van onderricht van een ander de weg is om je eigen bevrijding te vinden.

Siddhartha gaat het woud in en wordt wakker. Hij ziet alle kleuren van de rivier alsof hij ze voor het eerst ziet. Hij wil leren van de wereld van de ‘dingen’. Hij verblijft bij een vriendelijke veerman, gaat dan naar de stad en ziet een mooie courtisane, Kamala, en vraagt of zij hem de kunst der liefde wil leren. Zij wil hem alleen onderwijzen als hij haar rijke geschenken brengt, dus verwijst zij hem door naar een koopman, Kamaswami, die hem in dienst neemt. Hier wordt hij een rijk man, die gokt en handelt. Jaren gaan voorbij en Siddhartha’s geest wordt ziek. Hij voelt zich los van de materiële wereld, maar ook gevangen in haar kringloop. Hij heeft een droom waarin Kamala’s zangvogel sterft en daarmee ook alle hoop van Siddhartha. Hij verlaat de stad en gaat terug naar de rivier. Later ontdekken we dat Kamala zwanger is van zijn kind.

Siddhartha, die wil sterven, zoekt de rand van de rivier op. Maar in plaats daarvan komt het woord ‘om’ uit de rivier tot hem, en hij valt in een diepe slaap. Als hij wakker wordt, wacht er een samana op hem, die hij herkent als Govinda, zijn jeugdvriend. Hij probeert Govinda uit te leggen dat hij veel verschillende mensen is geworden, maar dat hij nog steeds zoekende is. Siddhartha mijmert over zijn leven, waar zijn verdriet vandaan komt, en hoe de ‘om’ hem gered heeft. Hij zoekt de veerman op, die vrede had bereikt bij de rivier. De veerman stemt ermee in dat Siddhartha bij hem mag blijven en met hem mag werken. Hij adviseert dat Siddhartha naar de rivier luistert zoals hij dat doet. Siddhartha begint verlichtende visioenen en stemmen in het water te vinden.

Op een dag gaat het gerucht dat Gautama stervende is. Kamala, nu ook een pelgrim, komt naar de rivier met haar zoon, de jonge Siddhartha. De jongen is chagrijnig en wil rusten, en het is op dat moment dat een zwarte slang de rustende Kamala bijt. Vasudeva hoort het geschreeuw en brengt haar naar de hut en zij ziet Siddhartha. Kamala sterft, en nu moet Siddhartha de voogd van zijn zoon zijn. Maar de jonge Siddhartha kent zijn vader niet en is gewend aan zeer rijke dingen in de stad, niet aan het eenvoudige leven van een veerman. Hij maakt Siddhartha het leven erg moeilijk. Vasudeva, die ziet hoe pijnlijk Siddhartha van zijn zoon houdt, raadt hem aan de jongen naar de stad te laten gaan, omdat hij hier niet thuishoort. Siddhartha kan het niet opbrengen hem te laten gaan, maar al snel heeft hij weinig keus, de jongen loopt weg en het is duidelijk dat hij niet wil dat de veermannen hem volgen.

Siddhartha leert de geheimen van de rivier met Vasudeva aan zijn zijde en uiteindelijk beginnen zijn wonden door het verlies van zijn zoon te helen. Hij begrijpt de eenheid die Gautama onderwees, door de rivier. Hij ziet dat de rivier aan de bron dezelfde is als in de waterval en in de regen, dat tijd niet echt bestaat. De wereld is als deze rivier, eeuwig en heel. Nu Siddhartha ook echt naar de rivier kan luisteren, is Vasudeva klaar om ‘in de eenheid’ te gaan, en hij verlaat de rivier met Siddhartha en verdwijnt in het woud.

In de stad wonen de monniken van Gautama in het oude bosje van Kamala, en Govinda hoort over een wijze veerman. Hij zoekt nog steeds verlichting en gaat naar de rivier. Hij herkent Siddhartha niet als hij hem ziet, en vraagt of hij van de wijsheid van de veerman mag proeven. Siddhartha zegt dat hij vele malen veranderd is, dat hij ooit die slaper bij de rivier was die Govinda beschermde, maar dat ondanks verandering alles deel uitmaakt van een geheel, altijd in het huidige moment. Elke zondaar is ook een Boeddha. Men moet het met alles eens zijn, en alles gemakkelijk liefhebben. Dit is wat Siddhartha heeft geleerd. Govinda ziet dat zijn oude vriend een van de verlichte is geworden en dat zijn glimlach straalt als die van een heilige.

admin

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

lg