45 Verzen over Azarja uit 8 Boeken

En deze de vorsten, die hij had; Azarja, de zoon van Zadok, den priester,

Koningen-1 4:5

En Azarja, de zoon van Nathan, over de officieren; en Zabud, de zoon van Nathan, den voornaamste officier, des konings vriend:

Koningen-2 14:21

En al het volk van Juda nam Azarja, die zestien jaren oud was, en maakte hem koning in plaats van zijn vader Amazia.

Koningen-2 15:1

In het zeven en twintigste jaar van Jeroboam, den koning van Israel, begon Azarja, de zoon van Amazia, den koning van Juda, te regeren.

Koningen-2 15:6

En de overige handelingen van Azarja, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?

Koningen-2 15:7

Alzo sliep Azarja bij zijn vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen in de stad Davids; en zijn zoon Jotham regeerde in zijn plaats.

Koningen-2 15:8

In het achtendertigste jaar van Azarja, den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jeroboam, zes maanden over Israel in Samaria.

Koningen-2 15:17

In het negen en dertigste jaar van Azarja, den koning van Juda, begon Menahem, den zoon van Gadi, te regeren over Israel, tien jaren in Samaria.

Koningen-2 15:23

In het vijftigste jaar van Azarja, den koning van Juda, begon Pekahja, den zoon van Menahem, te regeren over Israel, in Samaria, twee jaren.

Koningen-2 15:27

In het twee en vijftigste jaar van Azarja, den koning van Juda, begon Pekah, den zoon van Remalia, twintig jaren te regeren over Israel in Samaria.

Kronieken-1 2:8

En de zonen van Ethan; Azaria.

Kronieken-1 2:38

En Obed gewon Jehu, en Jehu gewon Azarja,

Kronieken-1 2:39

En Obed gewon Jehu, en Jehu gewon Azarja,

Kronieken-139

En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Eleasah,

Chronicles-1 3:12

Amaziah, zijn zoon, Azaria, zijn zoon, Jotham, zijn zoon,

Chronicles-1 6.:9

En Ahimaaz gewon Azaria, en Azaria gewon Johanan,

Chronieken-1 6:10

En Johanan gewon Azaria, (hij, die het priesterambt uitoefende in den tempel, dien Salomo te Jeruzalem gebouwd had).

Kronieken-1 6:11

En Azarja gewon Amarja, en Amarja gewon Ahitub,

Kronieken-1 6:13

En Shallum gewon Hilkia, en Hilkia gewon Azaria,

Chronicles-1 6:14

En Azaria gewon Seraiah, en Seraiah gewon Jehozadak,

Chronicles-1 6:36

De zoon van Elkanah, de zoon van Joël, de zoon van Azaria, de zoon van Zefanja,

Chronicles-1 9:11

En Azarja, de zoon van Hilkia, de zoon van Meshullam, de zoon van Zadok, de zoon van Meraioth, de zoon van Ahitub, de overste van het huis Gods;

Chronieken-2 15:1

En de Geest Gods kwam op Azarja, de zoon van Oded:

Kronieken-2 21:2

En hij had broederen, de zonen van Josafat, Azarja, en Jehiël, en Zacharia, en Azarja, en Michaël, en Sefatja; dezen allen waren de zonen van Josafat, den koning van Israel.

Kronieken-2 22:6

En hij keerde weder, om te Jizreël genezen te worden, vanwege de wonden, die hem te Rama gegeven waren, als hij streed met Hazaël, den koning van Syrië. En Azarja, de zoon van Jehoram, den koning van Juda, toog af, om Jehoram, den zoon van Achab, te Jizreël te bezoeken, omdat hij ziek was.

Kronieken-2 23:1

En in het zevende jaar versterkte Jojada zich, en nam de honderden kapiteins, Azarja, de zoon van Jeroham, en Ismaël, de zoon van Johanan, en Azarja, de zoon van Obed, en Maaseja, de zoon van Adaja, en Elisaafat, de zoon van Zichri, met zich in een verbond.

Kronieken-2 26:17

En Azarja, de priester, ging na hem in, en met hem vier en negentig priesteren des HEEREN, kloeke mannen:

Kronieken-2 26:20

En Azarja, de overpriester, en al de priesteren, zagen hem aan, en ziet, hij melaats was aan zijn voorhoofd, en zij dreven hem vandaar uit; ja, hij haastte zich ook om uit te gaan, omdat de HEERE hem geslagen had.

Chronieken-2 28:12

Toen stonden enige hoofden der kinderen van Efraim, Azarja, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth, en Jehizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Hadlai, op tegen hen, die uit den krijg gekomen waren,

Chronieken-2 29:12

Toen stonden de Levieten op, Mahath, den zoon van Amasai, en Joël, den zoon van Azarja, van de zonen der Kohathieten; en van de zonen der Merari, Kis, den zoon van Abdi, en Azarja, den zoon van Jahaleël; en van de Gershonieten, Joa, den zoon van Zimma, en Eden, den zoon van Joa:

Kronieken-2 31:10

En Azarja, de overpriester van het huis van Zadok, antwoordde hem, en zeide: Sedert wij begonnen zijn, de offeranden in het huis des HEEREN te brengen, hebben wij genoeg gegeten, en hebben overgelaten; want de HEERE heeft Zijn volk gezegend, en hetgeen overgebleven is, dit is een grote voorraad.

Chronieken-2 31:13

En Jehiël, en Azazja, en Nahath, en Asahel, en Jerimoth, en Jozabad, en Eliël, en Ismachja, en Mahath, en Benaja, opzieners onder de hand van Cononia, en Simei, zijn broeder, op het bevel van Hizkia, den koning, en Azaria, de overste van het huis Gods.

Ezra 7:1

Na deze dingen nu, in de regering van Artaxerxes, den koning van Perzië, werd Ezra, den zoon van Seraja, den zoon van Azaria, den zoon van Hilkia,

Ezra 7:3

De zoon van Amaria, de zoon van Azaria, de zoon van Meraioth,

Nehemia 3:23

Na hem verbeterden Benjamin en Hasjoeb tegenover hun huis. Na hem verbeterde Azarja, de zoon van Maaseja, de zoon van Ananja, bij zijn huis.

Nehemia 3:24

Na hem verbeterde Binnui, de zoon van Henadad, een ander stuk, van het huis van Azarja tot aan den afslag, tot aan den hoek.

Nehemia 7:7

Die met Zerubbabel kwamen, Jesua, Nehemia, Azaria, Raamia, Nahamani, Mordechai, Bilshan, Mispereth, Bigvai, Nehum, Baanah. Het getal, , van de mannen van het volk Israels;

Nehemia 8:7

Ook Jesua, en Bani, en Sherebiah, Jamin, Akkub, Shabbethai, Hodijah, Maaseiah, Kelita, Azariah, Jozabad, Hanan, Pelaiah, en de Levieten, deden het volk de wet verstaan; en het volk in hun plaats.

Nehemia 10:2

Seraja, Azarja, Jeremia,

Nehemia 12:33

En Azarja, Ezra, en Meshullam,

Jeremia 43:2

Toen sprak Azarja, de zoon van Hosja, en Johanan, de zoon van Karea, en al de hoogmoedige mannen, zeggende tot Jeremia: Gij spreekt vals; de HEERE, onze God, heeft u niet gezonden, om te zeggen: Ga niet naar Egypte, om aldaar te vertoeven:

Daniël 1:6

Onder dezen nu waren van de kinderen van Juda, Daniël, Hanja, Misjaël en Azarja:

Daniël 1:7

Aan wie de overste der eunuchen namen gaf; want hij gaf aan Daniël van Belteshazzar; en aan Hananja van Sadrach; en aan Misjaël van Mesach; en aan Azarja van Abednego.

Daniël 1:11

Toen zeide Daniël tot Melzar, dien de overste der eunuchen gesteld had over Daniël, Hanjaja, Misjaël en Azarja,

Daniël 1:19

En de koning sprak met hen; en onder hen allen werd niemand gevonden gelijk Daniël, Hanja, Misjaël en Azarja; daarom stonden zij voor den koning.

Daniël 2:17

Toen ging Daniël naar zijn huis, en maakte de zaak bekend aan Hananja, Maleaël en Azarja, zijn metgezellen:

admin

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

lg