Radioactiviteit werd in 1986 vrijwel bij toeval ontdekt door de Franse wetenschapper Antoine Henri Becquerel, toen hij onderzoek deed naar de fluorescentie van dubbel uranium en kaliumsulfaat. Hij ontdekte dat het uranium spontaan een mysterieuze straling uitstraalde. Later zou blijken dat naast uranium ook andere elementen dit vermogen bezitten om straling uit te zenden zonder daarvoor te zijn geëxciteerd. Deze eigenschap werd straling genoemd.
Misschien wel het meest relevant voor de karakterisering van andere radioactieve stoffen waren die van Pierre en Marie Curie
Zo’n ontdekking zette aan tot een groot aantal onderzoeken over dit onderwerp. Misschien wel de meest relevante voor de karakterisering van andere radioactieve stoffen waren die van Pierre en Marie Curie, een echtpaar dat ook Frans was. In 1898 ontdekten zij polonium en radium.
De aard van de uitgezonden straling en het verschijnsel radioactiviteit werden in Engeland bestudeerd door Ernest Rutherford, en in mindere mate door Frederick Soddy. Al spoedig werd ontdekt dat de uitgezonden straling van drie verschillende types kon zijn, alfa, bèta en gamma genoemd, en dat aan het einde van het proces het oorspronkelijke radioactieve atoom evolueerde in een atoom van een andere aard; dat wil zeggen dat er een transmutatie plaatsvond van een atoomsoort in een andere. Er wordt ook gezegd (dit maakt deel uit van de huidige technologie) dat het radioactieve atoom een desintegratie heeft ondergaan.
Radioactiviteit is een kernreactie van “spontane ontleding”. Dit betekent dat een onstabiele nuclide uiteenvalt in een stabielere, terwijl tegelijkertijd “straling” wordt uitgezonden. De dochternuclide die uit deze desintegratie voortkomt, is misschien niet stabiel en valt dus uiteen in een derde, die het proces dan kan voortzetten tot uiteindelijk een stabiele nuclide wordt geproduceerd. De opeenvolgende nucliden van een groep desintegraties die een radioactieve reeks of familie vormen.
De eerste productie in laboratoria van een kunstmatige radioactieve isotoop vond plaats in 1934, dankzij Fréderic Joliot en zijn echtgenote Irene Curie, de dochter van het echtpaar Curie
Men kan ervan uitgaan dat alle isotopen van elementen met een atoomnummer gelijk aan of groter dan 84 (waarvan polonium de eerste is) radioactief zijn (natuurlijke radioactiviteit), maar dat, het thans mogelijk is in een laboratorium radioactieve isotopen te verkrijgen uit elementen waarvan de natuurlijke isotopen stabiel zijn (kunstmatige radioactiviteit)
De eerste productie in het laboratorium van een kunstmatige radioactieve isotoop (dat wil zeggen de ontdekking van kunstmatige radioactiviteit) vond plaats in 1934, dankzij Fréderic Joliot en zijn vrouw Irene Curie, de dochter van het echtpaar Curie.