Zeven Weken Oorlog, ook wel Oostenrijks-Pruisische Oorlog genoemd, (1866), oorlog tussen Pruisen aan de ene kant en Oostenrijk, Beieren, Saksen, Hannover, en bepaalde kleinere Duitse staten aan de andere kant. Het eindigde in een Pruisische overwinning, die de uitsluiting van Oostenrijk uit Duitsland betekende. De kwestie werd beslist in Bohemen, waar de voornaamste Pruisische legers de voornaamste Oostenrijkse strijdkrachten en het Saksische leger ontmoetten, het meest beslissend in de Slag bij Königgrätz. Een Pruisisch detachement, bekend als het leger van de Main, rekende intussen af met de troepen van Beieren en andere Duitse staten die de kant van Oostenrijk hadden gekozen. Tegelijkertijd werd in Venetië een veldtocht uitgevochten tussen het Oostenrijkse leger van het zuiden en de Italianen, die een bondgenootschap met Pruisen hadden gesloten.
De veldtocht van 1866 was een zorgvuldig geplande fase in de eenwording van Duitsland onder de Pruisische Hohenzollern-dynastie, waarvan Otto von Bismarck de belangrijkste vertegenwoordiger was. De kwestie was duidelijk: Pruisen daagde Oostenrijk doelbewust uit voor het leiderschap van de Duitse Confederatie. Pruisen had Oostenrijk in 1850 uitgedaagd, maar door het volledig mislukken van zijn mobilisatie in dat jaar was het gedwongen in Olmütz de enigszins vernederende voorwaarden van Oostenrijk te aanvaarden. Sindsdien had Pruisen, met Bismarck als staatsman, Graaf Helmuth von Moltke als strateeg, en Graaf Albrecht von Roon als legerorganisator, zich methodisch voorbereid op een nieuwe uitdaging. Het feitelijke voorwendsel dat Bismarck in 1866 vond, was een geschil over het bestuur van Sleeswijk en Holstein, dat Oostenrijk en Pruisen in 1864 van Denemarken hadden afgenomen en sindsdien gezamenlijk in handen hadden. In januari begonnen de diplomatieke gesprekken en iets later de militaire voorbereidingen, maar de vijandelijkheden braken pas medio juni uit.
Door het bondgenootschap met Italië slaagde Bismarck erin een deel van de Oostenrijkse strijdkrachten naar het zuiden af te leiden. Dit voordeel, samen met dat van Pruisens gemoderniseerde legerdiscipline, resulteerde in een Pruisische overwinning; de oorlog werd op 23 augustus formeel afgesloten met het Verdrag van Praag. Het verdrag wees Sleeswijk-Holstein toe aan Pruisen. Pruisen annexeerde ook Hannover, Hessen-Kassel, Nassau en Frankfurt, en verwierf zo het gebied dat het oostelijke en het westelijke deel van de Pruisische staat van elkaar had gescheiden. Bij de Vrede van Wenen (3 oktober 1866) stond Oostenrijk Venetië af voor overdracht aan Italië. De overwinning van Pruisen in de oorlog stelde het in staat om de Noord-Duitse Confederatie te organiseren.