Weinig Shakespeareaanse personages hebben voor zoveel onzekerheid gezorgd als Gertrude, de mooie koningin van Denemarken. Het stuk lijkt meer vragen over Gertrude op te roepen dan te beantwoorden, zoals: Was zij betrokken bij Claudius voor de dood van haar man? Hield zij van haar echtgenoot? Wist zij van Claudius’ plan om de moord te plegen? Hield zij van Claudius, of trouwde zij alleen met hem om haar hoge positie in Denemarken te behouden? Gelooft ze Hamlet als hij volhoudt dat hij niet gek is, of doet ze alsof ze hem gelooft om zichzelf te beschermen? Verraadt ze Hamlet opzettelijk aan Claudius, of gelooft ze dat ze het geheim van haar zoon beschermt?
Deze vragen kunnen op verschillende manieren beantwoord worden, afhankelijk van iemands lezing van het stuk. De Gertrude die in Hamlet duidelijk naar voren komt, is een vrouw die gekenmerkt wordt door haar verlangen naar gezelschap en genegenheid, en door haar neiging mannen te gebruiken om haar instinct tot zelfbehoud te vervullen – wat haar natuurlijk uiterst afhankelijk maakt van de mannen in haar leven. Hamlet’s beroemdste opmerking over Gertrude is zijn woedende veroordeling van vrouwen in het algemeen: “Zwakheid, uw naam is vrouw!” (I.ii.146). Deze opmerking is evenzeer een indicatie van Hamlet’s gekwelde gemoedstoestand als van iets anders, maar Gertrude lijkt in hoge mate moreel zwak. Ze geeft nooit blijk van het vermogen om kritisch over haar situatie na te denken, maar lijkt slechts instinctief te kiezen voor schijnbaar veilige keuzes, zoals wanneer ze onmiddellijk naar Claudius rent na haar confrontatie met Hamlet. Ze is op haar best in sociale situaties (I.ii en V.ii), wanneer haar natuurlijke gratie en charme lijken te wijzen op een rijke, afgeronde persoonlijkheid. Soms lijkt het erop dat haar gratie en charme haar enige eigenschappen zijn, en haar afhankelijkheid van mannen lijkt haar enige manier om haar capaciteiten te benutten.