- Engels
- Uitspraak
- Etymologie 1
- Werkwoord
- Etymologie 2
- Werkwoord
- Deens
- Uitspraak
- Etymologie 1
- Zelfstandig naamwoord
- Verbuigingen
- Verder lezen
- Etymologie 2
- Werkwoord
- Elfdaliaans
- Etymologie
- Zelfstandig naamwoord
- afwijking
- Faeröers
- Zelfstandig naamwoord
- IJslands
- Zelfstandig naamwoord
- Noors Bokmål
- Uitspraak
- Etymologie 1
- Zelfstandig naamwoord
- Afgeleide termen
- Verwante termen
- Etymologie 2
- Werkwoord
- Noors Nynorsk
- Etymologie
- Uitspraak
- Zelfstandig naamwoord
- Afgeleide termen
- Verwante termen
- Oudhoogduits
- Alternatieve vormen
- Etymologie
- Zelfstandig naamwoord
- afstammelingen
- Oudsaksisch
- Alternatieve vormen
- Etymologie
- Zelfstandig naamwoord
- Afstamming
- afstammelingen
- Zweeds
- Etymologie
- Uitspraak
- Zelfstandig naamwoord
- Afwijking
- Afgeleide termen
- Zie ook
- Anagrammen
- Westfries
- Etymologie
- Uitspraak
- Zelfstandig naamwoord
- Verder lezen
- Westrobothnian
- Etymologie
- Uitspraak
- Zelfstandig naamwoord
- Declensie
- Verwante termen
Engels
Wikipedia
Uitspraak
- IPA(key): /fɪsk/
Etymologie 1
Vergelijk Zweeds fjäska (“to bustle about”).
Werkwoord
fisk (derde persoon enkelvoudig heden fisks, tegenwoordig deelwoord fisking, eenvoudig verleden en voltooid deelwoord fisked)
- (verouderd) Om rond te rennen; om te dartelen; om te zwiepen.
- 29 maart 1549, Hugh Latimer, vierde preek gehouden voor koning Edward VIHij dartelt in het buitenland en wakkert onjuiste meningen aan.
Etymologie 2
Terugleiding van fisking.
Werkwoord
fisk (derde persoon enkelvoudig tegenwoordig fisks, tegenwoordig deelwoord fisking, eenvoudig verleden en voltooid deelwoord fisked)
- Een argument regel voor regel weerleggen, met name op internet.
-
2002 december, Institute of Public Affairs, “The World of Blog”, in Review:Een goede fisking laat de lezer duidelijk begrijpen dat de aldus gefiskte tekst in alle belangrijke opzichten verschrikkelijk fout was!
-
2008 March 13, “Fisked By Obama”, in The Economist:Nu is de campagne van Barack Obama blijkbaar de campagnememo’s van Hillary Clinton aan het fiskken.
-
Deens
Uitspraak
- IPA(key): /fesk/,
Etymologie 1
Van Oudnoords fiskr, van Proto-Germaans *fiskaz (“vis”). Cognaat met Engels fish en Duits Fisch. Het Germaanse woord is verwant met Latijn piscis, van Proto-Indo-Europees *peysḱ- (“vis”).
Zelfstandig naamwoord
fisk c (enkelvoud bepaald fisken, meervoud onbepaald fisk)
- fish
- Pisces (iemand met een sterrenbeeld Vissen)
- (kaartspellen) Go Fish (een kaartspel voor kinderen)
Verbuigingen
gemeenschappelijk geslacht |
Singulier | Plural | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | onbepaald | onbepaald | onbepaald | |
nominatief | fisk | fisken | fisk | fiskene |
genitief | fisken | fiskens | fiskenen | fiskenes |
Verder lezen
- fisk op de Deense Wikipedia.Wikipedia da
- Fisk (kortspil) op de Deense Wikipedia.Wikipedia da
- Fisk (flertydig) op de Deense Wikipedia.Wikipedia da
Etymologie 2
Zie fiske (“om te vissen”).
Werkwoord
fisk
- imperatief van fiske
Elfdaliaans
Etymologie
Van Oudnoords fiskr, van Proto-Germaans *fiskaz, van Proto-Indo-Europees *peysḱ-. Cognaat met Zweeds fisk.
Zelfstandig naamwoord
fisk m
- vis
afwijking
masculien | singulier | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | onbepaald | onbepaald | ||
nominatief | fisk | fisken | fisker | fiskär |
accusatief | fisk | fistjin | fiska | fiską |
datief | fistje | fistjem | fiskum | fiskum(e) |
genitief | fistjes | fistjemes | – | fiskumes |
Faeröers
Zelfstandig naamwoord
fisk
- accusatief enkelvoud van fiskur
IJslands
Zelfstandig naamwoord
fisk
- onbepaald accusatief enkelvoud van fiskur
Noors Bokmål
Wikipedia no
Uitspraak
Etymologie 1
Van Oudnoords fiskr, van Proto-Germaans *fiskaz (“vis”), van Proto-Indo-Europees *peysḱ- (“vis”).
Zelfstandig naamwoord
fisk m (bepaald enkelvoud fisken, onbepaald meervoud fisker, bepaald meervoud fiskene)
- een vis
Afgeleide termen
Zie ook afgeleide termen bij fiske.
Verwante termen
- fiske
- fisker
Etymologie 2
Werkwoord
fisk
- imperatief van fiske
- “fisk” in The Bokmål Dictionary.
Noors Nynorsk
Wikipedia nn
Etymologie
Van Oudnoords fiskr, van Proto-Germaans *fiskaz, van Proto-Indo-Europees *peysḱ-. Verwant aan het Engelse fish.
Uitspraak
- IPA(key): /fɪsk/
Zelfstandig naamwoord
fisk m (bepaald enkelvoud fisken, onbepaald meervoud fiskar, bepaald meervoud fiskane)
- een vis
Afgeleide termen
Zie ook afgeleide termen bij fiske.
Verwante termen
- fiske
- fiskar
- “fisk” in The Nynorsk Dictionary.
Oudhoogduits
Alternatieve vormen
- fisk
Etymologie
Van Proto-West-Germaans *fisk, van Proto-Germaans *fiskaz, vandaar ook Oudengels fisċ, Oudnoords fiskr, Gotisch 𐍆𐌹𐍃𐌺𐍃 (fisks), van Proto-Indo-Europees *peysḱ-. Cognaten omvatten Latijn piscis.
Zelfstandig naamwoord
fisk m
- vis
afstammelingen
- Middelhoogduits: visch
- Bavaars: Fiisch Cimbriaans: biss, visch Mòcheno: visch
- Centraal-Frankisch: Hunsrik: Fisch Kölsch: Fesch
- Duits: Fisch
- Luxemburgs: Fësch
- Rijnfrankisch:Palatijns Duits: Fusch, Fisch
- Vilamovisch: fejś
- Jiddisch: פֿיש (vis)
Oudsaksisch
Alternatieve vormen
- fisc, visk, visc
Etymologie
Van Proto-West-Germaans *fisk, van Proto-Germaans *fiskaz, vandaar ook Oudengels fisċ, Oudnederlands en Oudhoogduits fisk, Oudnoords fiskr, Gotisch 𐍆𐌹𐍃𐌺𐍃 (fisks), van Proto-Indo-Europees *peysḱ-.
Zelfstandig naamwoord
fisk m
- fish
Afstamming
singulier | plural | |
---|---|---|
nominatief | fisk | fiskos |
accusatief | fisk | fiskos |
genitief | fiskes | fiskō |
datief | fiske | fiskum |
instrumentaal | – | – |
afstammelingen
- Middelduits: visch, vis
- Nederlands Nedersaksisch: visch
- Duits Laagduits: Fisk, Fisch, Fösch
- Plautdietsch: Fesch
Zweeds
Etymologie
Van Oud-Zweeds fisker, van Oud-Noors fiskr, van Proto-Germaans *fiskaz (“vis”), van Proto-Indo-Europees *peysḱ- (“vis”).
Uitspraak
- IPA(key): /fɪsk/
- Rhymes: -ɪsk
-
audio (bestand)
Zelfstandig naamwoord
fisk c
- (zoölogie) vis
- Vissen (sterrenteken)
Afwijking
Afwijking van fisk | ||||
---|---|---|---|---|
Singulier | Plural | |||
Indefiniet | Definiet | Indefiniet | Definiet | |
Nominatief | fisk | fisken | fiskar | fiskarna |
Genitief | fisks | fiskens | fiskars | fiskarnas |
Afgeleide termen
Zie ook
Zodiak tekens in het Zweeds (lay-out – tekst) | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Ram ♈︎ | Stier ♉︎ | De Tweeling ♊︎ | Kreeft ♋︎ | ||||||||
Leeuw ♌︎ | Maagd ♍︎ | Weegschaal ♎︎ | Schorpioen ♏︎ | ||||||||
Boogschutter ♐︎ | Steenbok ♑︎ | Aquarius ♒︎ | Pisces ♓︎ |
Anagrammen
- Figs
Westfries
Etymologie
Van Oudfries vis, van Proto-West-Germaans *fisk, van Proto-Germaans *fiskaz, van Proto-Indo-Europees *peysḱ-.
Uitspraak
- IPA(key): /fɪsk/
Zelfstandig naamwoord
fisk c (meervoud fisken, verkleinwoord fiskje)
- vis
Verder lezen
- “fisk”, in Wurdboek fan de Fryske taal, 2011
Westrobothnian
Etymologie
Van Oudnoords fiskr, van Proto-Germaans *fiskaz, van Proto-Indo-Europees *peysḱ-.
Uitspraak
- IPA(key): /fɪsk/, /feɪsk/Rijm: -ɪ́sk
Zelfstandig naamwoord
fisk
- Een vis.
Declensie
masculien | singulier | plural | ||
---|---|---|---|---|
indefiniet | definiet | onbepaald | bepaald | |
nominatief | fisk | fiskjen | fisk | fiska |
accusatief | fisk | fiskjen | fisk | fiska |
datief | fiskjom | fiskom | ||
genitief | fisk- | fisk- |
Verwante termen
- fiskj
- fiskjälä
- fiskres
- fiskspänning
- fisktjuv
- fiskuv